In de zaak waarover de rechtbank heeft beslist had de werkgever de meeste medewerkers bij het uitbreken van de corona crisis gevraagd zoveel mogelijk vanuit huis te werken. Vanaf 11 mei 2020 werd iedereen weer op kantoor verwacht. De werkgever had maatregelen getroffen om de medewerkers veilig te laten werken. Eén medewerkster wilde (nog) niet vanuit kantoor werken en vroeg om nakoming van een eerdere toezegging van 14 april 2020, waarin de werkgever de medewerkster (die ook al eerder was opgeroepen om op kantoor te werken) toestemming had verleend om thuis te kunnen blijven werken, onder het voorbehoud dat zij wel naar kantoor moest komen als dat noodzakelijk was. De medewerkster heeft uiteindelijk haar werkgever in kort geding betrokken en gevorderd de werkgever te veroordelen haar toe te staan vanuit huis te werken.
De kort geding rechter stelde allereerst vast dat het beroep van de medewerkster op wijziging van de arbeidsplaats op grond van de Wet flexibel werken, niet opging omdat de werkgever te klein is. De wet is niet van toepassing als de werkgever minder dan 10 werknemers heeft. Op grond van de Wet flexibel werken kan de werknemer de werkgever samengevat verzoeken om aanpassing van de arbeidsduur, arbeidsplaats of werktijd. De kort geding rechter vond verder – naast het feit dat in kort geding een vordering tot arbeidsplaatswijziging niet kan worden toegewezen – dat de vordering niet toewijsbaar was omdat de werkgever de verplichtingen op grond van het goed werkgeverschap, haar instructiebevoegdheid en/of zorgplicht niet had geschonden. Volgens de rechter had de werkgever passende corona-maatregelen getroffen. Bovendien had de werkgever aannemelijk gemaakt dat zij de medewerkers nodig had op de werkvloer. De rechter maakte verder duidelijk dat het algemeen geformuleerde overheidsadvies om zoveel mogelijk thuis werken niet zo ver ingrijpt, dat de medewerkster daaruit een ‘recht van thuis werken’ kan putten. Het standpunt van de medewerkster dat dit overheidsadvies de instructiebevoegdheid van de werkgever inperkt en/of op grond van de redelijkheid en billijkheid zonder meer door een goed werkgever moet worden opgevolgd, hield volgens de kort geding rechter dan ook geen stand.
Deze uitspraak maakt duidelijk dat de medewerker niet zonder meer kan weigeren om weer op kantoor werkzaamheden te hervatten. Dat ligt waarschijnlijk anders als de werkgever geen of onvoldoende maatregelen heeft getroffen die verspreiding van het coronavirus tegen gaan of wanneer het gaat om een kwetsbare medewerker en er opnieuw een uitbraak plaatsvindt.
Heeft u vragen naar aanleiding van dit nieuwsbericht of wilt u meer hierover weten, neemt u dan gerust contact met ons op of mail naar info@vanbladeladvocaten.nl.