Zo oordeelde de kantonrechter Hilversum (in 2002) dat het proeftijdontslag strijdig was met het goed werkgeverschap. Nadat werkgever en werknemer (ruim voor aanvang van de arbeidsovereenkomst) de overeenkomst hadden getekend en vervolgens regelmatig contact onderhielden over de praktische uitwerking daarvan, zegde de werkgever in een laat stadium, drie dagen voor aanvang van het werk, de arbeidsovereenkomst op. De werkgever had de werknemer op 20 december uitgenodigd voor een gesprek op 28 december, waarin de werknemer werd medegedeeld dat er - gelet op de tegenvallende resultaten - per 1 januari geen werk voor hem was. In die situatie was het volgens de kantonrechter in strijd met goed werkgeverschap om geen schadevergoeding aan te bieden. De werkgever werd veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding ter hoogte van twee netto maandsalarissen wegens inkomensschade. Verder werd aan de werknemer een vergoeding toegekend ter compensatie van autokosten en sollicitatiekosten.
Anders oordeelde de kantonrechter Leiden (in 2016) in een zaak waarbij ook een proeftijdontslag voor de aanvang van de werkzaamheden werd gegeven wegens bedrijfseconomische redenen. De directeur van een taxibedrijf liet, kort nadat een vaste opdrachtgever van het taxibedrijf het aantal routes had gehalveerd, de werknemer vlak voor de ingangsdatum van diens arbeidsovereenkomst weten dat de arbeidsovereenkomst wegens afnemende activiteiten ‘per heden’ eindigde. Volgens de kantonrechter was geen sprake van misbruik van recht of strijdigheid met het goed werkgeverschap, omdat de werkgever bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst nog onbekend was met deze bedrijfseconomische omstandigheid.
Een andere reden werd ten grondslag gelegd aan het proeftijdontslag voor aanvang van het werk in een zaak die diende voor de kantonrechter Utrecht (in 2000). Een keukenleverancier (werkgever) bedacht zich en zegde de arbeidsovereenkomst voor aanvang van het werk op, nadat zij alsnog referenties over de werknemer bij de vorige werkgever had ingewonnen. Uit deze referenties was gebleken dat de werknemer niet de topverkoper was die hij beweerde te zijn. Ook bleek dat de werknemer onjuiste informatie had verstrekt over het dienstverband bij zijn vorige werkgever. De kantonrechter overwoog dat het beroep op de proeftijd weliswaar rechtsgeldig was, maar kan leiden tot een schadeplicht van de werkgever. De kantonrechter wees het beroep op schadevergoeding echter af, omdat de werknemer geen schade had geleden. De werknemer was door het ontslag niet in een slechtere positie geraakt dan wanneer de arbeidsovereenkomst in het geheel niet tot stand was gekomen. De werknemer was namelijk al werkloos omdat zijn vorige werkgever de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet had verlengd.
Zegt een werkgever de arbeidsovereenkomst voor aanvang van de arbeidsovereenkomst of tijdens de proeftijd op in strijd met een discriminatieverbod, dan kan de kantonrechter de opzegging vernietigen. Dit heeft tot gevolg dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen geacht wordt nooit beëindigd te zijn. In een zaak die werd voorgelegd aan de kantonrechter Utrecht (in 2010) ging het om een werknemer die kort voor aanvang van zijn arbeidsovereenkomst getroffen werd door een hartinfarct. De werkgever zegde met een beroep op het proeftijdbeding de arbeidsovereenkomst voor de aanvang op, omdat de ziektekostenverzekeraar geen vergoeding aan werkgever zou verstrekken. De verzekeraar beriep zich daarbij op het feit dat de ziekte al was ingegaan voor de aanvang van het werk. Volgens de werknemer was het gegeven ontslag vernietigbaar, omdat de werkgever bij het beëindigen van de arbeidsverhouding onderscheid had gemaakt op grond van een handicap of chronische ziekte. Dit onderscheid is verboden op grond van artikel 4 sub b van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ). De kantonrechter volgde de werknemer en overwoog dat de werkgever een verboden onderscheid had gemaakt op grond van chronische ziekte bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. De loonvordering van de werknemer werd toegewezen.
In een hele recente zaak (juli 2018) had een werkgever voor aanvang van het dienstverband in de branche negatieve verhalen gehoord over een werkneemster. Werkgever zegde de arbeidsovereenkomst voor aanvang op. De kantonrecht Midden-Nederland oordeelde dat het een werkgever in beginsel vrijstaat om een arbeidsovereenkomst tijdens de proeftijd op te zeggen zolang de proeftijd nog niet verstreken is. Dat werkneemster zich niet had kunnen verweren tegen de aantijgingen en evenmin in de gelegenheid was gesteld zich te bewijzen, maakt niet dat werkgever ontoelaatbaar heeft gehandeld of misbruik heeft gemaakt van de proeftijd.
Uit het voorgaande volgt dat een proeftijdontslag voor de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst niet altijd zonder risico is. Laat je als werkgever daarom tijdig informeren over de mogelijkheden.
En als er geen proeftijd is overeengekomen...
Dan gelden de gewone regels van het ontslagrecht. De werkgever zal een redelijke grond moeten hebben voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst en zal een procedure bij het UWV (bij een bedrijfseconomische reden of langdurige ziekte) of de kantonrechter (alle overige gevallen) moeten voeren.