In het arrest van de Hoge Raad (Philips / Oosterdorp) uit 2008 volgt dat het niet per se noodzakelijk is dat het concurrentiebeding in de door partijen schriftelijk overeengekomen arbeidsovereenkomst wordt opgenomen. Het is, aldus de Hoge Raad, ook mogelijk om in de arbeidsovereenkomst of in een brief te verwijzen naar een bijgevoegde arbeidsvoorwaardenregeling waarin een concurrentiebeding voorkomt en de werknemer zich - door ondertekening van die arbeidsovereenkomst of door ondertekening van de brief - akkoord te laten verklaren met die arbeidsvoorwaarden. De Hoge Raad heeft daarbij overwogen dat niet aan de schriftelijkheidseis is voldaan als de arbeidsvoorwaardenregeling niet in schriftelijke vorm bij het ondertekende document (meestal de arbeidsovereenkomst) is gevoegd, tenzij de werknemer in het ondertekende document uitdrukkelijk verklaart dat hij met het concurrentiebeding instemt.
De Hoge Raad heeft zich op 3 maart 2017 opnieuw uitgelaten over de schriftelijkheidseis en maakt duidelijk dat dit vereiste strikt moet worden uitgelegd. Het ging in die zaak om de vraag of een ex-werknemer, een belastingadviseur, het relatiebeding had geschonden. Het relatiebeding was opgenomen in arbeidsvoorwaarden (ofwel een personeelsregeling), waarnaar in de arbeidsovereenkomst werd verwezen. De arbeidsovereenkomst bepaalde ook dat de arbeidsvoorwaarden bij de arbeidsovereenkomst waren gevoegd en daarmee een ondeelbaar geheel vormden. Verder regelde de arbeidsovereenkomst: "U heeft kennis genomen van het bepaalde in de arbeidsvoorwaarden en verklaart daarmee akkoord te gaan. De inhoud van de arbeidsvoorwaarden wordt geacht onderdeel uit te maken van deze arbeidsovereenkomst."
De werknemer betwistte gebonden te zijn aan het relatiebeding, omdat de arbeidsvoorwaarden niet daadwerkelijk bij de te ondertekenen arbeidsovereenkomst waren gevoegd. In de procedure kwam overigens wel vast te staan dat de werknemer al eerder beschikte over een exemplaar van de arbeidsvoorwaarden.
Hoewel de werknemer dus beschikte over een exemplaar van de arbeidsvoorwaarden, overwoog de Hoge Raad dat niet is voldaan aan het wettelijke schriftelijkheidsvereiste als niet vaststaat dat die arbeidsvoorwaarden daadwerkelijk bij de ondertekende arbeidsovereenkomst zijn gevoegd. Verder overwoog de Hoge Raad dat het schriftelijkheidsvereiste betrekking heeft op ‘een beding tussen de werkgever en de werknemer waarbij deze laatste wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de overeenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn’, dus ook op een relatiebeding.
Om discussies over de rechtsgeldigheid van het overeengekomen concurrentie- of relatiebeding te voorkomen, is het verstandig om de beperkende bedingen in de arbeidsovereenkomst, die ondertekend wordt, op te nemen.