In deze kwestie ging het om een werknemer die drie Fantasia boeken had meegenomen van de boekbinderij waar hij werkzaam was. Voor de boekbinderij was dat op 7 oktober 2015 reden voor ontslag op staande voet. De kantonrechter oordeelde vervolgens dat er onvoldoende grond geweest was voor een ontslag op staande voet. Volgens de kantonrechter kon de werkgever niet bewijzen dat de werknemer geen toestemming had gehad om de boeken mee te nemen, zodat het ontslag op staande voet werd vernietigd. Daarmee herleefde de arbeidsovereenkomst en kon de werknemer in beginsel aanspraak maken op doorbetaling van zijn loon. De werkgever liet het er echter niet bij zitten en ging in hoger beroep. In afwachting van de uitkomst van die procedure heeft de werkgever de werknemer niet meer toegelaten tot het werk.
Het hof oordeelde vervolgens dat er wel voldoende grond was voor een ontslag op staande voet. Gegeven het feit dat sinds de invoering van de WWZ in de wet staat dat het hof de arbeidsovereenkomst in zo’n geval alleen tegen een datum in de toekomst kan beëindigen, stond vast dat de arbeidsovereenkomst van de werknemer pas eindigde na de beslissing van het hof en wel op 31 mei 2017. De vraag was of de werknemer, vanwege het bestaan van de arbeidsovereenkomst, nog aanspraak had op loon over de periode tussen 7 oktober 2015 en 31 mei 2017. Het hof oordeelde dat dit niet het geval was.
De Hoge Raad laat het oordeel van het hof in stand. De Hoge Raad zoekt, net als het hof, aansluiting bij de bepalingen in de wet over het recht op loon. Uitgangspunt in de wet (artikel 7:627 BW) is immers dat wanneer er geen arbeid wordt verricht, er geen aanspraak bestaat op loon. Daarop geldt echter wel een uitzondering (artikel 7:628 lid 1 BW): als de oorzaak van het niet werken in redelijkheid voor risico van de werkgever komt dan heeft een werknemer toch aanspraak op loon.
Eerder, in 2003, had de Hoge Raad op basis van deze artikelen geoordeeld dat wanneer een werkgever een schorsing oplegt in verband met ontoelaatbaar gedrag, de werknemer toch aanspraak houdt op loon. Die afweging pakt bij een terecht ontslag op staande voet anders uit. De Hoge Raad overweegt dat er strenge eisen worden gesteld aan een rechtsgeldig ontslag op staande voet. Is aan die eisen voldaan dan eindigt de arbeidsovereenkomst onmiddellijk en vervalt ook het recht op loon direct. Op basis daarvan is het niet redelijk als de werkgever, alleen vanwege de complicaties die zijn ontstaan door de invoering van de WWZ, het loon moet blijven betalen.
Wel laat de Hoge Raad ruimte voor uitzonderingen: als een werknemer terecht op staande voet ontslagen is, maar hem van zijn gedrag geen of slechts een gering verwijt kan worden gemaakt, zou de bovengenoemde afweging toch in het voordeel van de werknemer kunnen uitpakken.