In een recente uitspraak van het Hof Den Bosch ging het om een afspraak over een ontslagvergoeding ter hoogte van een jaarsalaris in een arbeidsovereenkomst die nog viel onder het overgangsrecht en daarom was toegestaan (4 jaar na inwerkingtreding van de WNT in 2013). Dat is op zichzelf dus niet zo spannend. Wat wel opvalt is de expliciete overweging van het Hof over de hoogte van het jaarsalaris. De Stichting was teruggekomen op het eerder afgesproken bedrag vanwege correcties waarmee (volgens de accountant van de stichting) ten onrechte geen rekening was gehouden. Als al sprake was van een overschrijding van het afgesproken jaarinkomen, dan vindt het Hof het verschil van € 5000,- zo gering dat dat niet een serieuze overschrijding is te noemen. Dat klinkt gedurfd in ‘WNT land’. Maar hier speelt uiteraard mee, of er wel sprake was van overschrijding van enig WNT maximum. De in 2010 afgesproken vergoeding van een jaarinkomen was op grond van het overgangsrecht immers (nog net: tot 2017) rechtsgeldig. Het draaide alleen nog om de hoogte van het jaarinkomen: dat hadden partijen zelf al vastgesteld op EUR 185.390 en moet door de Stichting gewoon worden betaald.
Om te voorkomen dat partijen een verkapte hogere ontslagvergoeding afspreken door vrijstelling met behoud van loon bepaalt de WNT ook dat het loon bij non-activiteit wordt beschouwd als een ontslagvergoeding die meetelt bij het bepalen van het maximum van EUR 75.000,-. Sinds 2017 is de non-activiteitsregeling versoepeld: bij onvrijwillige non-activiteit telt het loon niet mee als ontslagvergoeding. Daarvan is sprake bij eenzijdige non-activiteit door de werkgever waartegen de topfunctionaris aantoonbaar heeft geprotesteerd en die zich ook bereid verklaart en beschikbaar houdt voor werk. Alleen dan is non-activiteit voor een beperkte periode van 3 maanden (en maximaal 6) toegestaan om uit de impasse te komen en evt. afspraken te maken over beëindiging of voortzetting van het dienstverband zonder dat het loon in mindering komt op de ontslagvergoeding.
In deze zaak was geen sprake van een eenzijdige schorsing, maar waren uiteindelijk door het conflict (alsnog) afspraken gemaakt waarom niet meer werd gewerkt. Volgens het Hof zijn die afspraken niet in strijd met de WNT, omdat de Stichting de topfunctionaris niet toeliet om te werken door omstandigheden die voor risico van de Stichting kwamen. In dat geval geldt volgens het arbeidsrecht dat de werknemer recht houdt op loon want feitelijk is dan ook sprake van onvrijwillige non-activiteit.
De topfunctionaris krijgt geen gelijk als het gaat om zijn claim om 30 openstaande vakantiedagen uit te betalen. In 2016 telde de vakantiedagen nog mee voor de toegestane bezoldiging die door de afkoop wordt overschreden. Sinds 2019 is dat gewijzigd: bij het einde van het dienstverband kunnen topfunctionarissen maximaal 4 weken niet opgenomen (wettelijke) vakantiedagen laten afkopen zonder dat dat invloed heeft op de WNT. Het opnemen van vakantiedagen heeft geen invloed op de bezoldiging, dus als het saldo meer is dan die 4 weken dan is het beste die op te nemen. Ook gelet op de beperkingen voor afspraken over non-activiteit.
De uitspraak maakt weer eens duidelijk dat het belangrijk is goed op de hoogte te zijn van de WNT en alle daarmee samenhangende regelingen. De WNT beperkt nu eenmaal de afspraken die u kunt maken met een topfunctionaris als het gaat om de maximaal toegestane bezoldiging en vrijwillige vertrekregelingen.
Heeft u vragen naar aanleiding van dit nieuwsbericht of vragen over de WNT, neemt u dan contact op met mij op 030- 220 3111 of mailt u naar h.klinckhamers@vanbladeladvocaten.nl.